In het boek ‘De Liemers van Nol Tinneveld’ is over Ommerschans het volgende geschreven. De Zand-Liemers telde steeds veel armen door gebrek aan werkgelegenheid.
In sommige Liemerse gemeenten heerste gruwelijke armoede, maar het ergst toch wel in Didam. Op 2 december 1815 verklaarde pastoor G. Troost aan het gemeentebestuur dat zijn parochie, die de gehele gemeente Didam omvatte, ‘weinig vermogenden en veel armen’ telde. Op 21 juli 1830 verklaarde hij dat zijn 2780 parochianen meest ‘werklieden en armlastingen’ waren.
In 1819 stond de regering het voormalige fort Ommerschans in vruchtgebruik af aan de Maatschappij van Weldadigheid. Deze maakte er een dwangkolonie van voor werkschuwe bedelaars, ook wel het oord der verschrikkingen genoemd. De bedelaarskolonie was in gebruik van 1824 tot 1896. Tot 1875 zaten bijna doorlopend Didammers, soms vier tegelijk, in Ommerschans. De burgemeester van Didam stuurde nooit Didammers naar Ommerschans, omdat zijn gemeente dan zelf de kosten (Fl 40,-- per jaar) zou moeten betalen.
Op het terrein is tegenwoordig nog een inrichting voor geestelijk gehandicapten gevestigd, genaamd Veldzicht.